Parbode
Written by Nina Jurna | |||
THURSDAY, 01 DECEMBER 2011 | |||
'Ga mee naar Suriname, daar kun je rijk worden'
Voor de gemiddelde bewoner van de sloppenwijk Rocinha in Rio de Janeiro, is Suriname geen compleet onbekend land. De meeste bewoners uit deze grootste sloppenwijk van Latijns-Amerika komen uit dezelfde streek als de Brazilianen die naar Suriname trekken: het arme platteland in het noordoosten van Brazilië. Ze trokken in de jaren zeventig en tachtig naar de steden Rio de Janeiro en São Paulo om hun geluk te beproeven, terwijl streekgenoten hun heil zochten in de goudsector in Frans-Guyana en Suriname. “Mijn oom zei: ‘ga mee naar Suriname, daar kun je snel rijk worden’.”
Nathan Bonifacio (35) staat bij de ingang van Rocinha naast zijn scooter. Achter hem staan nog minstens twintig scooters opgesteld. De bestuurders dragen oranje jasjes met het opschrift ‘Mototaxi’ en laten de motor van hun scooter draaien. Voor twee reais (vier Surinaamse dollar) rijden deze scooterboys je rond in de wijk en naar het hoogste topje van de berg, met uitzicht over Rio de Janeiro. “Opschieten, anders neem ik die dame met de boodschappen mee”, roept Nathan en geeft gas. Spring snel achterop, dan begint het avontuur in Rocinha.
Behendig manoeuvreert Nathan zijn scooter over de stijle smalle weg de wijk in. Rocinha ligt tegen een van de heuvels rondom Rio de Janeiro aan. We passeren moeders met kinderen, marktkraampjes met levende kippen, mannen die aan een bar staan en pure cachaça (rum) drinken om tien uur ’s ochtends. Kinderen spelen midden op straat een potje voetbal. Voor ons komt een enorme bus aangereden, maar Nathan laat zich niet afschrikken. Hij geeft gas en slingert soepel om de bus heen, verder naar boven de wijk in. Rocinha is de grootste sloppenwijk van Latijns-Amerika. Er wonen bijna driehonderdduizend mensen, meer dan in Groot-Paramaribo. En dat aantal stijgt nog steeds. “Mijn vader komt uit Maranhão. Hij kon niet lezen en schrijven toen hij hier kwam in de jaren zeventig. Wij, mijn broers en ik, zijn hier geboren”, zegt Nathan. Zijn vader vond werk als klusjesman en werd later een van de vele portiers rondom de luxe flats bij de stranden Copacabana en Ipanema. Vanaf Rocinha nog geen half uur met de bus. Lezen leerde hij beetje bij beetje. “Zijn handschrift doet denken aan een kind van tien.” Armen Bij het hoogste punt heb je een prachtig uitzicht over de Cidade Maravilhosa, de wonderbaarlijke stad, zoals Rio de Janeiro ook wel genoemd wordt. De zon schittert over de Atlantische Oceaan, die vandaag blauwer dan ooit lijkt. In de verte pronkt het beroemde Jezusbeeld, met wijd open armen. “De armen hebben het mooiste uitzicht over de stad. Vroeger wilden de rijken hier wonen om hun villa’s te bouwen, maar in plaats daarvan hebben de armen hier hun krotten gebouwd”, zegt Nathan lachend. Rocinha is een op zichzelf staande, eigen wereld. Een stad in een getto, zou je kunnen zeggen. De wijk ontstond rond 1920 en is opgebouwd door gelukszoekers uit het armste gebied van Brazilië, het noordoosten. De trek van het platteland naar de stad, die nog tot ver in de jaren tachtig doorging, deed de bijna duizend favelas, de sloppenwijken van Rio, verder uitdijen. Florerende seksindustrie Uit het noordoosten trokken ook duizenden Brazilianen naar Frans-Guyana en Suriname, om daar in de goudvelden of de florerende seksindustrie geld te verdienen. Staten als Pernambuco, Para, Piaiu, of Paraiba horen bij de armste gebieden van Brazilië. Meer dan 75 procent van de bevolking hier is analfabeet. In Pernambuco zijn honderden suikerplantages waar nog een verkapte vorm van slavernij heerst. Voor maar vijfhonderd reais per maand (negenhonderd srd), met tienurige werkdagen, wordt daar onder extreem zware omstandigheden met de hand suikerriet gekapt. Na een week controleert een opzichter of de werknemers genoeg hebben gekapt. Zo niet, dan wordt er op hun loon gekort. Grootgrondbezitters in de staat Para hebben macht over hun werknemers. Die bouwen vele schulden op bij hun baas, als ze niet aan hun vaste lasten kunnen voldoen. Een juk waar je vaak pas onderuit komt door weg te trekken, met de hoop op een beter leven in de grote steden. Of, zoals sinds de jaren negentig massaal gebeurt: naar Frans-Guyana of Suriname. “Ik heb twee ooms in Frans-Guyana. Een andere oom is vanuit Frans-Guyana naar Suriname vertrokken, omdat de goudmijn waar hij werkte illegaal was en er jacht wordt gemaakt in Frans-Guyana op illegale garimpeiros. Hij heet Leonardo Nascimento Filho. Er gaan verhalen in de familie dat hij rijk is en niet van plan is om terug te komen naar Maranhão”, zegt Nathan. “Ik kan hem geen ongelijk geven. Hier zou hij de zoveelste Braziliaan in een sloppenwijk zijn.” Drugs De situatie voor de Brazilianen in Suriname lijkt, ondanks spanningen en geweld rondom de goudvelden, een stuk veiliger dan in favelas als Rocinha. Veel sloppenwijken, ook deze, zijn thuishavens van rivaliserende bendes die de handel in drugs domineren. Hoewel nog geen drie procent van de bewoners in Rocinha rechtstreeks met de drugshandel te maken heeft, is de aanwezigheid van het heersende kartel met de naam Amigos dos amigos (vrienden van vrienden) goed zichtbaar. Vooral als de schemer valt. Groepen jongeren, vaak bewapend, struinen dan de straten af. Ze werken voor de plaatselijke drugsbaas, ‘Nem’, die de scepter zwaait in Rocinha. Overdag is Rocinha een grote gezellige drukke buurt met schoolgaande kinderen, vrouwen die boodschappen doen en mensen in de rij bij de bank. Nathan liep tot een paar jaar geleden ook met een geweer rond, toen hij nog de persoonlijke lijfwacht was van de toenmalige bendeleider, de voorganger van Nem. “Ik werkte als traficante, drugsdealer. Ik was tien jaar lang zijn persoonlijke lijfwacht. Ik heb dingen meegemaakt en gezien die verder gaan dan films zoals Cidade de Deus of Tropa de Elite. Ik kon de wijk niet uit of ik zou opgepakt worden. Mijn vriendin en ik konden nooit een avondje naar de bioscoop en zelfs het strand was al riskant. Geld had ik genoeg, maar geen vrijheid.” In die tijd ontmoette hij ook zijn oom, die met kerst even terug in Brazilië was. “Wat indruk maakte, was dat hij met een zak vol speelgoed terugkwam voor de neefjes en nichtjes, met drie mobiele telefoons en een flatscreentelevisie. Ik dacht: ‘je gaat als goudzoeker naar een onbekend land en komt terug met zoveel dure spullen. Dan moet het daar wel heel goed zijn’.” Zijn oom wilde Nathan toen meenemen om hem uit het drugscircuit te halen. “Hij zei: ‘ga mee naar Suriname, daar kun je rijk worden’.” Dat zich in Frans-Guyana en Surina-me inmiddels blijvend vele duizenden Brazilianen hebben gevestigd en er straten, zelfs woonwijken zijn waarop de Brazilianen zichtbaar hun stempel drukken, zoals de Anamoestraat of Prinsessestraat in Paramaribo-Noord, is volgens Nathan meer dan logisch. “Wat is het alternatief? Het is hier al overbevolkt, de sloppenwijken puilen uit. Een nieuw land, een nieuwe toekomst, waar je met duizenden landgenoten bent. Er is nauwelijks geweld, hetzelfde klimaat als het noordoosten en nog veel mogelijkheden. Brazilianen zijn harde werkers. Ze pakken alles aan, als er maar geld mee is te verdienen. In Brazilië is het leven keihard. In een samenleving waar het vreedzamer is, zijn wij succesvol. Bovendien heb je daar geen rivaliserende drugsbendes zoals hier. Hier weet je dat er iedere dag iemand vermoord kan worden die je lief is.” Verlost Nathan ging niet in op het aanbod van zijn oom, maar stapte wel uit het drugscircuit. Met hulp van de immens populaire kerk ‘Assembleo de Deus’, een charismatische christelijke stroming die ook in Suriname populair is onder de Brazilianen. “Ik ben naar mijn baas gestapt en heb uitgelegd dat ik mijn leven in dienst van God wilde stellen. Eerst geloofde hij me niet, maar toen hij zag dat ik daadwerkelijk naar de kerk ging en bekeerd was, kreeg ik toestemming. Ik heb geluk gehad, want veel jongens lukt het niet om eruit te stappen.” Tegenwoordig werkt Natan nog steeds als bewaker, maar nu op een particuliere school in de rijke, nabijgelegen wijk Gavea. Een ander groot voordeel voor de Brazilianen in Suriname is, dat ze in Suriname de mogelijkheid hebben om hun sociale klasse te ontstijgen. Brazilië is een klassenmaatschappij. Een handjevol extreem rijken bezit het grootste deel van de landbouwbouwgronden en heeft veel politieke invloed. Onder voormalig president Luiz Inácio ‘Lula’ da Silva lukte het ruim 25 miljoen Brazilianen vanuit armoede op te klimmen naar de middenklasse met speciale gezinsuitkeringen, de zogenoemde bolsa familia. Maar er leven nog altijd twintig miljoen Brazilianen in extreme armoede. Het merendeel woont in het noordoosten. Nathan: “Mijn oom schijnt een auto te hebben. Als hij in Maranhão was gebleven of naar Rocinha was gekomen, zou het hem als ongeschoolde man nooit zijn gelukt een auto te kopen. Lula heeft veel gedaan, maar niet genoeg.” Schoonheid In een van de vele zijstraatjes van Rocinha, de Via Apia, poseert de beeldschone Gabriella (15) tussen het rondslingerende vuil. Fotograaf Jean Ribeiro ontdekte haar op straat, in de krioelende menigte van brommers, mensen en volgestampte marktkraampjes. Jarenlang werkte hij voor glossy magazines in Brazilië en maakte fotoshoots voor grote winkelketens zoals Lojas Americanas, de Braziliaanse variant van Kirpalani. “Allemaal interes-sant werk, maar toen ik voor het eerst in deze sloppenwijk kwam, viel ik als een blok voor de prachtige vrouwen en de filmische sfeer. Dit is een totaal andere wereld.” Onlangs heeft Jean ‘Studio Libra’ geopend, het eerste modellenbureau in deze sloppenwijk. “De vrouwen hier zijn zo mooi vanwege de mix die hier is ontstaan. In het arme noordoosten heb je veel mensen met Indiaanse en blank-Europese roots. Je ziet dat duidelijk in staten als Para en Pernambuco. Maar in Bahia wonen weer overwegend mensen van Afrikaanse afkomst. Al deze verschillende mensen zijn hiernaartoe getrokken en je hebt daardoor een bijzondere mix gekregen. En schitterende vrouwen.” Het doel van Ribeiro is om de modellen in hun eigen leefsituatie te fotograferen. Schoonheid in de sloppenwijken, zeg maar. Dus maakt hij de omgeving waar Gabriella in poseert niet mooier, maar fotografeert hij haar in de rommel. “Dit is onze realiteit, waarom moeten we ons daarvoor schamen?” Gabriella moet eraan wennen dat ze nu plotseling model is. Ze zit nog op school en laat zich pas na schooltijd fotograferen; studeren gaat voor. Haar ouders komen uit Belém. Van haar vader heeft ze al jaren niets vernomen. “Hij is vertrokken naar Frans-Guyana of Suriname om daar te gaan werken. ‘Je vader werkt in het goud’, zegt mijn moeder altijd. Waar precies, weet ik niet. Hij stuurt nog steeds af en toe geld, maar ik heb hem al jaren niet gezien.” Over Suriname herinnert ze zich het nieuws uit 2009, toen er rellen uitbraken in Albina tussen de lokale bevolking en de Braziliaanse goudzoekers. Er vielen doden en Braziliaanse vrouwen deden aangifte van verkrachting. “Je zag dat toen hier ook op het journaal. Ik dacht: ‘zit mijn vader erbij?’ Inmiddels weet ik dat hij nog leeft. Maar contact hebben we niet.”
|
Keine Kommentare:
Kommentar veröffentlichen