Gerard Spong |
De op 5 april 2012 aangenomen wijziging van de Amnestiewet 1992 in Suriname is in strijd met internationale mensenrechtenverdragen, spot met internationale jurisprudentie en schendt bovendien de Surinaamse grondwet. De wetswijziging beoogt amnestie voor de verdachten van de Decembermoorden van 8 december 1982 en beveelt de rechter de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan te nemen in het proces dat thans voor de Krijgsraad dient.
Rechter buiten spel zetten
Allereerst heeft de amnestie volgens deze wetgeving tot gevolg dat, zelfs in zaken die reeds ter terechtzitting aanhangig zijn gemaakt, de betrokken rechter verplicht is onmiddellijk de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uit te spreken. Zonder vaststelling van schuld wordt aldus op voorhand amnestie verleend. De rechter wordt zo compleet buiten spel gezet. In een rechtsstaat is dit onaanvaardbaar. Temeer nu in de Surinaamse grondwet tevens is opgenomen dat ‘elke inmenging inzake de opsporing en de vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig’ verboden is.
Deze Surinaamse amnestiewetgeving komt ook in strijd met het internationale recht. In kernachtige bewoordingen heeft het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Barrios Altos tegen Peru in 2001 beslist dat alle amnestieregelingen die ertoe strekken de strafrechtelijke verantwoordelijkheid op te heffen van personen die mogelijk ernstige mensenrechtenschendingen hebben begaan ontoelaatbaar en in strijd met het Inter-Amerikaanse mensenrechtenverdrag zijn. Ook het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties oordeelt kort en krachtig: “Amnesties are generally incompatible with the duty of states to investigate such acts”. Het is zelfs voorgekomen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens Nederland heeft veroordeeld wegens het verzaken van zijn positieve verplichting effectieve onderzoeksmogelijkheden naar de doodsoorzaak van een burger te bieden.
Meer voorbeelden
In het voetspoor van deze rechtsontwikkeling overwoog het Chileense Hooggerechtshof in 2004 (Sandoval) dat amnestie inzake gedwongen verdwijningen in strijd is met het Inter-Amerikaanse verdrag voor de Rechten van de Mens. En van het zelfde laken een pak was de uitspraak van de Argentijnse Hoge Raad in 2005 (Simon, Julio Hector y otros) waarin twee Argentijnse amnestiewetten onverbindend werden verklaard. Op 26 januari 2012 veroordeelde Navi Pillay, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, het nog aanhangige amnestievoorstel voor de afgetreden dictator in Jemen, Ali Abdullah Saleh, als “volstrekt ontoelaatbaar”.
Datzelfde Europese hof voor de rechten van de Mens heeft in zijn uitspraak van 19 maart 2009 in de zaak Ely Ould Dah, een amnestiewet van Mauritanië in strijd met het internationale recht geoordeeld. Eenzelfde uitspraak deed een Cambodjaanse rechter van het Cambodja Tribunaal op 11 april 2011 in de zaak Ieng Sary naar aanleiding van een Cambodjaanse amnestiewet uit 1994 ten behoeve van leden van de Rode Khmer. Dit tribunaal besliste dat de amnestiewet in kwestie in strijd was met art. 2 lid 3 van het VN-verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, welk verdrag ook voor Suriname geldt. Deze verdragsbepaling garandeert aan iedere burger een “effective remedy” terzake onderzoeksmogelijkheden naar schendingen van de rechten in het verdrag genoemd, zoals het recht op leven.
Beïnvloeding
En het is precies deze voor Suriname bindende verdragsbepaling die zich verzet tegen het standpunt van de auditeur-militair om de omstreden Surinaamse amnestiewet door het in de grondwet voorziene Constitutionele hof te laten toetsen. Volgens die grondwet worden immers de leden van dat hof door de president (lees: de verdachte) benoemd. Nadere regels met betrekking tot de samenstelling, de inrichting en de werkwijze, alsmede de rechtsgevolgen van beslissingen van het Constitutionele Hof moeten bij wet worden vastgesteld. Aangezien de president (lees: de verdachte) bevoegd is goedgekeurde wetsontwerpen te bekrachtigen en aldus medewetgever is, is ook via deze wet¬gevende procedure de (hoofd)verdachte in staat de uitkomst van de toetsing door het nog op te richten Constitutionele Hof te beïnvloeden.
Al deze beïnvloedingsmogelijkheden via de benoemingsprocedure en de uitvoeringswetgeving zijn niet te rijmen met de “effective remedy”-garantie van het VN-verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. De “effectiviteit” van de “remedy” behoeft weliswaar niet een rechterlijke instantie te zijn. Wél hangt de beoordeling van de effectiviteit, volgens rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, af van het gezag van de betrokken instantie en de waarborgen die zij verschaft. Ook overwoog het Europese mensenrechtenhof dat beslissingen van zo’n gezaghebbende instantie “should be legally binding, otherwise the requirement of effectiveness would not be satisfied.”
Heilloos
Welnu, als volgens de Surinaamse grondwet de rechtsgevolgen van de beslissingen van het Constitutionele hof bij wet moeten worden vastgesteld, is de rechtens bindende kracht kennelijk nog geen vaststaand gegeven. Reeds op grond hiervan kan het Constitutionele hof niet als een “effective remedy” in de zin van het betrokken VN-Mensenrechtenverdrag worden beschouwd.
Het behoeft verder geen betoog dat een Constitutioneel Hof, waarvan de leden op voordracht van de Nationale Assemblee, die vóór de amnestiewet stemde, door de verdachte benoemd worden geen gezag toekomt. De schijn van vooringenomenheid kan door deze procedure, die aan alle kanten door de hoofdverdachte gemanipuleerd kan worden, ten enenmale niet voorkomen worden. En daarom is een toetsing door het Constitutionele hof een heilloze, verdragsrechtelijk onaanvaardbare exercitie.
Keine Kommentare:
Kommentar veröffentlichen